De transferrisico’s van 1600 miljard euro aan pensioenvermogen

De Wet toekomst pensioenen – Interview met Jos Berkemeijer – Deel 1 van 4

 

 

Uitgave voor de pensioensector  Leestijd 5 minuten

Wij spraken met Jos Berkemeijer, expert in de financiële sector met ervaring als actuaris, toezichthouder en bestuurder bij verzekeringsmaatschappijen, vermogensbeheerders en pensioenfondsen. Ons gesprek ging over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel waar momenteel iedere pensioenprofessional dagelijks, en misschien ook wel nachtelijks, mee bezig is. De Wet toekomst pensioenen (Wtp) is een van de breedste en meest ingrijpende wetswijzigingen die het Nederlandse financiële stelsel ooit gekend heeft. Het overzetten van ca. 1600 miljard euro aan pensioenaanspraken in Nederland naar nieuwe regelingen is een reusachtige en tegelijkertijd zeer risicogevoelige onderneming. In dit eerste artikel met Jos Berkemeijer focussen we vanuit risicoperspectief op de doelstellingen, solidariteit en koopkracht van het nieuwe stelsel. Voor de lezer die nog niet bekend is met de pensioensector geven we eerst een korte introductie in de geschiedenis van de pensioenwet.

Geschiedenis: Pensioen- en spaarfondsenwet en het financieel toetsingskader

Tot aan 1 januari 2007 gold de Pensioen- en Spaarfondsenwet, waar toezicht over werd gehouden door de Pensioen- & Verzekeringskamer. Deze wet kwam in 2007 te vervallen bij de invoering van de Pensioenwet met het nieuwe financieel toetsingskader (FTK).

De Nederlandsche Bank en de Pensioenwet

Al eerder, in 2004, fuseerden de Verzekeringskamer en De Nederlandsche Bank (DNB). Vanaf dat moment werd het toezicht op de pensioenfondsen en verzekeraars ondergebracht bij DNB. Het toezichtbeleid van pensioenfondsen en verzekeraars werd vervolgens door DNB in het FTK geharmoniseerd vanuit het perspectief van de banksector. In de ogen van DNB waren en zijn fondsen financiële instellingen waarvoor onder andere, ondanks het lange termijn perspectief van een pensioenfonds, een éénjarig risicokader geldt. Het gevolg voor pensioenfondsen was o.a. dat de verplichtingen niet langer gewaardeerd werden op basis van een prudent vastgestelde (reken)rente van maximaal 4%, maar op marktwaarde door middel van de Rente Termijn Structuur (RTS), de zogenaamde risicovrije rente. De oude methodiek, waar aan de actiefzijde van de balans de werking van de markt wel degelijk voelbaar was, maar waar aan de passiefzijde een afwijkende prudente rekenrente van maximaal 4% gold, paste niet langer in dit kader van de DNB.

         Het gevolg hiervan was dat de pensioenverplichtingen meer gingen meebewegen met de markt en er verschillende vangrails en randvoorwaarden nodig waren in de vorm van extra buffers en voorwaarden voor indexatie. Zonder te veel in details te treden is zo tussen 2007 en 2008 de Pensioenwet (PW) zoals we hem nu kennen geboren.

         Maar, zoals de oplettende lezer wellicht al ziet aankomen, ontstonden in 2008 omstandigheden waar niemand op gerekend had. De financiële crisis bracht een lange periode van dalende rente die ervoor zorgde dat pensioenfondsen grote indexatieachterstanden opliepen en soms zelfs moesten korten. Duidelijk werd dat uitkeringsregelingen (defined benefit) in het pensioenstelsel onder het FTK toch niet zo duurzaam waren als gedacht. In 2010 werd daarom voor pensioenfondsen een stelselwijziging voorgesteld, een defined ambition regeling in plaats van een nominale uitkeringsregeling met voorwaardelijke indexatie. Dit zou betekenen dat fondsen een reële pensioenambitie vaststellen waarvan slechts afgeweken zou kunnen worden in bijzondere omstandigheden. Het behalen van deze ambitie is dan een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatverplichting. Deze aanpassing werd op het laatste moment niet doorgevoerd, sociale partners (vakbonden en werkgevers) zagen in dat er met deze wet nog steeds een hoge premie vereist zou zijn die werkgevers grotendeels zouden moeten betalen.

Een nieuw pensioenakkoord

In 2015 werd vervolgens het nieuw FTK ingevoerd (nFTK), waarin werd beoogd om middels beleidsdekkingsgraden, nieuwe eisen aan het eigen vermogen en herstelplannen en haalbaarheidstoetsen, pensioenfondsen weerbaarder te naken tegen schommelingen op de financiële markten.

         Enige tijd later in 2019, na een aantal studies en enkele afgewezen pensioenakkoorden, stemden sociale partners middels een definitief pensioenakkoord in met de invoering van een defined contribution (DC) systeem. Dit systeem werd het nieuwe premiestelsel, samen met een aangepast FTK gedurende de transitieperiode. In dit nieuwe pensioenstelsel, de Wet toekomst pensioenen (Wtp), dat per 1 juli 2023 werd ingevoerd, stellen sociale partners de zogenaamde vlakke premie vast die gelijk is voor alle deelnemers binnen een pensioenregeling en hen ook individueel toekomt door storting in hun persoonlijk pensioenpotje. Hiermee kwam een eind aan de zogeheten doorsneesystematiek, een pensioenberekeningsmethode waarbij alle deelnemers binnen een pensioenfonds dezelfde premie betalen en hetzelfde opbouwpercentage krijgen, ongeacht leeftijd, waardoor jongere deelnemers relatief meer betalen dan oudere deelnemers.

In dit eerste artikel naar aanleiding van het interview met Jos Berkemeijer beschrijven we de nieuwe karakteristieken en bijzonderheden van de Wtp zonder te veel in technische details te treden. Voor meer informatie raden wij de website Werkenaanonspensioen.nl aan waar de nieuwe wet gemakkelijk doorzocht kan worden met behulp van een geavanceerde zoekmachine. In het volgende artikel zullen we verder ingaan op de taak waar pensioenfondsen nu voor staan in de transitie. Namelijk het zogeheten ‘invaren’ van pensioenen in het nieuwe stelsel, de administratieve uitdagingen die daarbij komen kijken en de uitdaging om alles adequaat te communiceren aan deelnemers.

Doelstellingen van het nieuwe pensioenstelsel

‘We willen naar een individueler pensioensysteem met zoveel mogelijk behoud van koopkracht en solidariteit, dat transparant en begrijpelijk is, aansluit op de risicovoorkeur van de deelnemer én ook nog bijdraagt aan de arbeidsmobiliteit. Dat zijn de ambitieuze doelstellingen van de Wtp die we waar willen maken’ vertelt Jos Berkemeijer. ‘Of en in hoeverre die doelstellingen allemaal tegelijkertijd behaald kunnen worden, ligt per pensioenfonds verschillend. Het vraagt om een gedegen professionele begeleiding van sociale partners en pensioenfondsen waarin besluiten risicogebaseerd onderbouwd worden.’

Premiesolidariteit

Er zijn in het nieuwe stelsel in essentie twee regelingen, de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling. We zullen in dit artikel niet te ver ingaan op het verschil tussen deze twee, het belangrijkste is dat het allebei premieregelingen zijn. In de nieuwe regeling wordt de premie van iedere deelnemer toegevoegd aan een individueel pensioenvermogen, beter bekend als het ‘pensioenpotje’. ‘Dit geeft iedere deelnemer een helder beeld van de hoeveelheid geld die is belegd’ vertelt Jos.

 

De wijze waarop het pensioenpotje wordt belegd is bij wet afhankelijk van de risicopreferentie van de deelnemer, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. In de praktijk betekent dit dat voor jonge deelnemers veel meer beleggingsrisico genomen kan worden dan gemiddeld in het oude pensioenstelsel. Naarmate de pensioendatum dichterbij komt, wordt dit risico afgebouwd. Na pensionering kan zo minder dan gemiddeld risico genomen worden, tenzij gepensioneerden blijken een grotere risicobereidheid te hebben. De doorsneesystematiek van gelijke premies én gelijke opbouw, heeft in feite plaatsgemaakt voor een systeem van gelijke premies o.b.v. risicospreiding, waarbij jongeren meer risico nemen dan ouderen en daardoor naar verwachting ook meer rendement kunnen maken.

Jos: ‘Er is in het nieuwe stelsel dus vrijwel geen sprake meer van premiesolidariteit. Ook lopen jongeren risico op een door sociale partners geïnitieerde premieverlaging als de resultaten zich in het nieuwe pensioenstelsel volgens een mediaan scenario ontwikkelen. Dergelijke premieverlagingsscenario’s ontbreken vaak, terwijl ze inbegrepen zouden moeten zijn bij een risicoanalyse van de pensioenvooruitzichten van jongeren.’

Beleggingssolidariteit

‘Waar in het oude systeem rendementen zich vertaalden naar gelijke verhogingen voor iedere deelnemer en gepensioneerde van de (verwachte) nominale uitkering, worden de beleggingsresultaten in het nieuwe systeem meer individueel toegerekend. In het nieuwe stelsel zijn geen grote buffers meer nodig, er wordt vaak volstaan met een solidariteitsreserve (solidaire regeling) of risicodelingsreserve (flexibele regeling) van beperkte omvang. Deze buffer van vaak 3% tot 5% dient voornamelijk als financieringsbron om een eventuele pensioenverlaging te kunnen voorkomen. In het nieuwe stelsel verdwijnt zo een groot deel van de oude beleggingssolidariteit tussen generaties. Beleggingsrisico’s werden voorheen middels de (hoge) buffers intergenerationeel gedeeld. Voornamelijk gepensioneerden krijgen in ruil daarvoor nu een beperkte buffer om relatief kleine dalingen in de pensioenuitkering op te kunnen vangen.’ 

Risico’s in pensioenvooruitzicht

‘Als, wat bij veel fondsen uitgangspunt is, de premie gelijk blijft aan die in het oude stelsel en jongeren meer risico gaan nemen, dan zal hun nominale pensioenverwachting logischerwijs toenemen in het nieuwe stelsel. In transitieplannen zien we in een mediaan scenario van het pensioenvooruitzicht vaak een toename van 50% of meer voor jongeren t.o.v. het oude stelsel. Jonge deelnemers lijken dus een beter pensioen te kunnen opbouwen dan in het oude stelsel. In een positief beleggingsscenario loopt dat vaak op naar 300% of meer, en in een negatief scenario daalt dat vaak naar 90% tot 100%’, legt Jos uit. ‘Het is zelfs toegestaan om voor jongeren meer dan 100% van beleggingsrisico te lopen om in de toekomst een goed pensioen te krijgen, dit wordt ook wel bijlenen genoemd. Hiermee wordt het beleggingsrisico dat fondsen voor jongeren nemen in het nieuwe stelsel nog hoger, en zullen de uitkomsten van deze beleggingen in sterke mate fluctueren. Dit vertaalt zich naar forse schommelingen in de individuele pensioenpotjes van deelnemers. Pensioenfondsen dienen dus niet alleen in hun communicatie te wijzen op de risico’s in de pensioenvooruitzichten van een deelnemer, maar ook duidelijk uit te leggen wat de jaarlijkse korte termijnrisico’s in termen van vermogensschommeling in de pensioenpotjes zullen zijn.’

Koopkracht

‘Met de beleggingen van een fonds zou idealiter een koopkrachtig pensioen bereikt moeten worden voor deelnemers. De meeste pensioenfondsen streven echter niet expliciet naar een koopkrachtig pensioen, maar hanteren een nominaal pensioen dat na pensionering alleen kan worden verhoogd met overrendement dat afhankelijk van de risicohouding van gepensioneerden aan hen wordt toegerekend. Het woord indexatie komt ook niet meer voor in de Wtp. Waarschijnlijk omdat het woord te veel refereert aan het jaarlijks aanpassen van de uitkering o.b.v. de koopkrachtontwikkeling. Die koopkrachtontwikkeling heeft nu echter plaats gemaakt voor een rendementsdelingsmethode die daar los van staat.’ voegt Jos toe.

         ‘Ook in het transitieplan van sociale partners ontbreekt daarom vaak een concrete ambitie om een koopkrachtig pensioen, bijvoorbeeld op basis van de CPI-norm (Consumentenprijsindex), na te streven. Sommige plannen vermelden dat het overrendement voldoende is om de indexatie van het oude stelsel deels bij te houden, bijvoorbeeld 60% van de CPI. Maar zolang er geen actieve sturing op koopkracht plaatsvindt d.m.v. adequate beleggingen en/of een jaarlijkse toerekening van rendementen o.b.v. inflatie of een reëel beschermingsrendement, zal de koopkracht van het ingegaan pensioen jaarlijks flink gaan schommelen. Dit maakt het voor gepensioneerden lastig om te begrijpen. Zelfs als het goed wordt uitgelegd, blijft het moeilijk te doorgronden. Uitlegbaarheid is immers wat anders dan begrijpelijkheid. Pensioenfondsen zullen dus aandacht moeten hebben voor dit risico van miscommunicatie en het hiermee gepaard gaande risico van een verdere daling van het vertrouwen in het nieuwe stelsel.’

Risicopreferentie en risicohouding

Het beleggingsbeleid van een pensioenfonds wordt vastgesteld op basis van de risicohouding van deelnemers. De risicohouding wordt in principe per leeftijdscohort bepaald door eerst de risicopreferentie te meten. Veel deelnemers zullen al te maken hebben gehad met een dergelijk risicopreferentieonderzoek (RPO). Jos geeft aan dat dit nog een struikelblok kan vormen: ‘Bij het RPO worden deelnemers verdeeld over leeftijdscohorten, bijvoorbeeld een cohort van 30 tot 35 jaar, het doel is dan om de risicopreferentie van dat cohort te bepalen. Dat blijkt niet eenvoudig. De resultaten van een RPO blijken sterk afhankelijk van de wijze van de vraagstelling en de contextuele omstandigheden. Deze kunnen sterk verschillen en snel veranderen, zowel op economisch als persoonlijk gebied. Ten tweede blijkt dat er in de praktijk een grote diversiteit bestaat in risicopreferentie binnen de meeste leeftijdscohorten.’

‘De pensioenwet schrijft niet voor hoe die individueel gemeten risicopreferenties moeten worden vertaald in een collectieve risicohouding per leeftijdscohort. Weliswaar moet je als fonds daar ook de deelnemerskenmerken en ‘wetenschappelijke inzichten’ bij betrekken, maar hoe je de verschillende risicopreferenties ook probeert te vertalen in een collectieve risicohouding, de uitkomst daarvan zal nooit aansluiten op de risicopreferentie van individuele deelnemers. Anders gezegd: deelnemers merken straks o.b.v. de rendementsontwikkelingen in hun pensioenpotje dat de risico’s die zij lopen niet aansluiten op de risicopreferentie die zij hebben aangegeven in het RPO. Bovendien zijn in het RPO alleen de risicopreferenties van de verwachte uitkering vastgesteld en niet die van schommelingen in het pensioenpotje van de deelnemer, waarvan de jaarlijkse ontwikkeling voor de deelnemer zichtbaar wordt. Dat gaat, zeker bij tegenvallende resultaten, tot problemen en klachten leiden. Voor flexibele regelingen ligt het iets genuanceerder, daar kunnen deelnemers voor verschillende risicoprofielen kiezen, maar ook daar wordt niet de risicopreferentie van het pensioenpotje gemeten.’

Solidariteit gepensioneerden

Ook gepensioneerden hebben vaak onderling, en met het toenemen van de leeftijd, zeer verschillende risicopreferenties. Toedeling van overrendement per leeftijdscohort in de uitkeringsfase leidt zo tot verschillen in de verhogingen van het pensioen per leeftijdscohort. ‘Veel gepensioneerden vinden dit ongewenst en niet solidair. Vrijwel ieder pensioenfonds kiest daarom voor een solidaire aanpak waarbij de leeftijdscohorten van alle gepensioneerden worden gecombineerd tot één cohort, om zo te komen tot jaarlijks ‘gelijke aanpassingen van de ingegane pensioenuitkeringen’ voor de groep van gepensioneerden. Dit principe van gelijke verhoging van uitkeringen in het solidaire contract staat het beste bekend als de ‘collectieve uitkeringsfase’ in het flexibele premiecontract. Het is een vorm van onderlinge herverdeling binnen de groep gepensioneerden die wettelijk is toegestaan. Als de communicatie voor de groep gepensioneerden beperkt blijft tot de verandering in uitkering zal het wel veel ingewikkelder worden om de schommelingen in het pensioenvermogen van gepensioneerden uit te leggen.’

Volgende artikel: Invaren, administratie en communicatie voor de Wtp

In dit artikel zijn enkele van de belangrijkste nieuwe kenmerken van de Wtp en wat deze zullen betekenen voor deelnemers aan bod gekomen. In het volgende interview met Jos Berkemeijer, zullen we dieper ingaan op de uitdagingen waar pensioenfondsen vanuit een risicoperspectief voor staan in de transitiefase. Het invaren van de huidige pensioenrechten naar het nieuwe pensioenstelsel moet namelijk evenwichtig plaatsvinden.

In de artikelen daarna gaan we vanuit hetzelfde risicoperspectief in op onderwerpen als administratief invaren en datakwaliteit, communicatie en vermogensbeheer.

Aan deze blog hebben bijgedragen:

Albert Smolenaers
Partner AethiQs

Remus Thijssen
Relevantieadviseur AethiQs

 

Heeft u vragen? Wij gaan graag met u in gesprek

Disclaimer
Hoewel dit artikel met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden AethiQs B.V. en alle andere entiteiten, handelsnamen, labels, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam en verantwoordelijkheid van AethiQs, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies. Niets uit dit artikel mag zonder akkoord van de schrijvers worden gebruikt, gedeeld of gekopieerd voor andere doeleinden. Alle rechten voorbehouden aan de schrijvers en AethiQs©. April 2024

Ga naar de inhoud